Een belangrijke graadmeter in mijn dagelijks werk is de ‘uit-het-raam-staar-tijd’. Als ik op een nieuwe school begin, bedraagt die tijd nul minuten per dag. Als ik ongeveer een half jaar op dezelfde plek werk, begint die tijd langzaam op te lopen. Soms maskeer ik het uit het raam staren door andere activiteiten (‘de post halen, koffie pakken, boodschap doen’), maar voor mezelf moet ik constateren dat de tijd weer aan het oplopen is. Niet omdat er geen werk te doen is: als schooldirecteur is er altijd werk te doen. Het komt omdat ik het werk niet boeiend meer vind.

De belangrijkste vraag die ik mezelf, al uit het raam starend, stel is: ‘Wat wil ik nu eigenlijk?’  Na dertig jaar werken in het onderwijs, loop ik op de aardkloot nog steeds rond met een ‘uitzendbureau-gevoel’: ‘Directeur zijn van een school is een leuke baan voor nu eventjes, maar wat wil ik worden als ik later groot ben?’ Een belachelijke vraag voor iemand van 51, maar niettegenstaande mijn realiteitszin in deze (profvoetballer worden zit er echt niet meer in!), komt deze vraag toch vaak weer boven drijven. Ik lijk hem zelf maar niet te kunnen beantwoorden.

En als er één vraag is, die je echt zélf moet beantwoorden, dan is het toch wel: ‘Wat wil ik?’
Of niet?
En is dat écht mijn persoonlijke terugkerend motief of hoort dit ook bij hoogbegaafd zijn?
De literatuur er maar eens op nageslagen: ‘Hoogbegaafden willen meestal heel veel. Ze willen van alles, en liefst meteen, en liefst telkens weer iets nieuws.’(*)
Zo!

Dat is een duidelijk antwoord, maar klopt het ook?

Wil ik veel? Dat valt toch wel mee: een baan met veel afwisseling en elke dag nieuwe dingen, waarin ik problemen die ik tegenkom diepgaand kan onderzoeken om oplossingen te vinden die antwoord geven op alle vragen die anderen nog niet hadden bedacht en die oplossingen dan verwerken in een schemaatje waar anderen ook nog iets aan hebben.

Het liefst meteen? Dat klopt wel ja. Wat ik bedenk wil ik ook meteen uitvoeren. Dat betekent nogal eens van de hak op de tak, aan iets beginnen (want het moet meteen!), verveeld raken als het nieuwe eraf is en dan weer met iets anders starten. En dan aan het eind van de dag erachter komen dat je veel hebt gedaan, maar er weinig af is.

En telkens weer iets nieuws? Ja, want dingen vervelen snel. De meeste mensen ook trouwens. Dus graag veel afwisseling, maar wel bestaanszekerheid. En autonomie. En humor. En een redelijk salaris. En mogelijkheid tot verdieping.

Dat is alles bij elkaar genomen best veel.  Waar is dat begonnen? Als ik terug denk aan mijn jeugd, wilde ik vooral voetballen en buiten spelen. Dat waren de dingen waar ik in opging. Buiten het speelterrein of het voetbalveld bestond er niets meer. ‘Lekker bezig zijn’ heette dat vroeger, tegenwoordig gebruikt men de term ‘flow’. Dat klinkt commercieel aantrekkelijker, daar kun je nog eens een cursus mee verkopen.

Het is dus zaak om werk te vinden dat me in een ‘flow’ kan brengen, zodat ik er niet aan denk om uit het raam te gaan zitten staren. Of is het zaak om in mijn werk de ‘flow’ te vinden?
Tja.

Wat zegt de literatuur?
‘Ze zijn vaak erg gedreven en bijzonder nieuwsgierig. Hoogbegaafden raken gemakkelijk in een flow.’(*)
Dat biedt hoop.

(*) ‘Hoogbegaafd. Dat zie je zo!’ Maud Kooijman-van Thiel (red), blz. 66