Als kind van een jaar of vijf was ik eens ontzettend stout geweest en mijn moeder zette me in mijn kamer met de bitse instructie om ‘niets te doen’. Die opdracht fascineerde me. Niets doen, kón dat eigenlijk wel? Ik zat bijvoorbeeld op mijn bureaustoeltje, en zitten was al iets doen. Ik kon niet stoppen met zitten, tenzij ik zou gaan staan of liggen, maar ook dan zou ik nog steeds iets doen. En al had ik een manier gevonden om fysiek helemaal geen handeling te verrichten, dan was ik nog altijd onophoudelijk aan het denken – en dat leek al helemaal met geen mogelijkheid te stoppen te zijn. Bovendien zou ik het me nooit kunnen realiseren als het me gelukt was om niet te denken, want daar waren immers weer gedachten voor nodig.

Straf

Straf uitzitten op mijn kamer werd steeds vaker een bron van vragen. Waren je gedachten en herinneringen ook van moleculen gemaakt, zoals alles volgens mijn juf uit moleculen bestond? En zoniet, waarvan dan wel? Zou het geoorloofd zijn om andere mensen duizend jaar pijn te bezorgen, zelfs al was die duizend jaar voor mij met één oogwenk voorbij? Of zou het net zo erg zijn als zelf duizend jaar lang beseffen dat je anderen pijn deed?

Pas jaren later besef ik dat ik als kind misschien wel bezig was met een paar mooie potjes amateurfilosofie. Maar hoe graag ik toen ook in mijn brein mocht rondklooien: tegenwoordig maak ik nog maar zelden tijd voor raadsels die weinig tot geen verband houden met het dagelijks leven. Leuk hoor, je afvragen of wat je ziet er wel werkelijk is, maar er moeten rekeningen betaald, boodschappen gedaan en geleefd naar de terreur van de wekker (die er angstaanjagend weinig twijfel over laat bestaan dat hij er luid en duidelijk ís). Er moet intelligent en stellig worden gedaan tijdens vergaderingen – want hoeveel gewicht legt een twijfelkont nou in de schaal? – en een heleboel dingen ondubbelzinnig uitgespeld naar vrienden, geliefden, collega’s en alle anderen bij wie je twijfels, misverstanden, verdriet en onrust wilt voorkomen.

Vragen ontwijken

Vragen kunnen we eigenlijk helemaal niet gebruiken in onze maatschappij. Vragen zijn vooral bedoeld als aanzetje tot antwoorden, liefst in heldere, ondubbelzinnige en als het kan mediagenieke soundbytes. Elke student die worstelt met zijn scriptie kan je vertellen hoe irritant het is als je vraagstelling niet gaandeweg volgens schema en planning beantwoord wordt, maar je onderzoek alsmaar méér vragen en twijfels oproept, zodat alles spaak loopt, je schema algauw het onderspit delft in de wedstrijd tegen studieontwijkend gedrag en je uiteindelijk met hangen en wurgen en drie jaar vertraging een genade-vijfeneenhalf haalt. Vragen zien we dan vaak ook vooral als bedreiging: wanneer ze zich niet makkelijk genoeg laten beanwoorden riskeer je dat alles in de soep loopt of dat je wordt ontmaskerd als dom, onbekwaam of onderontwikkeld. En zo komt het dat, wanneer iemand je in de drukte van alledag een vraag stelt als ‘wat is het geluid van één klappende hand?’ je de sterke neiging hebt diegene dat proefondervindelijk te laten ontdekken (en wel tegen zijn of haar bijdehand Boeddhistisch grijnzende kaak).

Bang?

Waarom ben ik zo bang voor raadsels en vragen? Waren dat niet juist de dingen die mijn hersenen trainden, lang voordat ik verplichtingen had en een chronisch tijd- en slaaptekort? De gedachten die me gezelschap hielden tijdens eenzame straf of doodse verveling in de klas? Is vragen – en niet per se direct een antwoord verlangen – een kunst die ik gaandeweg heb verleerd, opgeofferd aan ‘hogere’ doelen als vooruitgang boeken op school en op mijn werk, een leven opbouwen en een huishouden draaiende houden? En wat heb ik daarmee werkelijk opgeofferd? Wat als vragen stellen, raadsels lezen en twijfel toelaten me helpt om flexibeler te zijn in mijn leven? Wat als ik de beklemmende schreeuw om duidelijkheid en bevestiging eens het zwijgen opleg?

Boeddhisme

Onlangs leerde ik over het bestaan van ‘koans’, Boeddhistische verhalen en raadsels die bedoeld zijn om het rationele denken te blokkeren en daarmee je geest te trainen. ‘Ah leuk, een cryptogram’, dacht ik. Maar oplossen lukte natuurlijk voor geen meter. Dus haakte ik meteen weer af, mopperend op ‘dat tsjingeltsjangelgedoe’ dat zijn poorten van begrip maar niet met een simpel simsalabim voor mij wilde openen. Misschien moet ik toch maar weer eens aanhaken. Gewoon, om te zien wat er gebeurt.

En die zoektocht begint met een vraag. Want is er íemand die weet hoe je zo’n koan moet lezen en behandelen? En hoe je ervoor zorgt dat dat wijsneuzige deel van je brein – dat altijd meteen alle vragen terugping-pongt – zich in hemelsnaam een keertje gedeisd houdt?